Veelgestelde vragen en begrippen
Veelgestelde vragen
1. Wat wordt er bedoeld met een integrale aanpak?
2. Wat levert dit onderzoek de veehouder potentieel op?
3. In Nederland zijn we als veehouderij al heel goed bezig op het gebied van emissies. Waarom moeten we dan toch nog emissies verminderen?
Nederlandse veehouders hebben al heel veel stappen gezet richting een duurzamere veehouderij en de emissies van ammoniak en methaan zijn de afgelopen decennia gereduceerd. Veehouders zijn natuurlijk altijd bezig met het optimaliseren van hun bedrijfsvoering en zijn geïnteresseerd in mogelijkheden om verder te verduurzamen. Het onderzoek is erop gericht veehouders hiertoe handvatten te bieden en dit verder in de praktijk te brengen.
Tegelijkertijd zijn er ook maatschappelijke uitdagingen en is helder dat de emissies binnen de veehouderij verder dienen te worden gereduceerd. Om klimaatverandering tegen te gaan willen we in Nederland in 2030 bijna de helft (49%) minder broeikasgassen uitstoten dan we in 1990 deden. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Nationaal Klimaatakkoord. Voor de reductie van ammoniak worden ook afspraken geformuleerd. De richting is helder; in de toekomst willen we toe naar een duurzamere veehouderij met lagere emissies.
4. Is stoppen met vlees eten niet beter voor het klimaat dan het reduceren van methaan- en ammoniakemissies?
5. Methaan zou toch niet moeten meetellen in de klimaatdiscussie?
Methaan blijft niet eeuwig in de atmosfeer, maar wordt geleidelijk afgebroken en omgezet tot koolstofdioxide (CO2) (de halfwaardetijd van methaan in de atmosfeer is ongeveer 10 jaar). Deze koolstofdioxide kan worden opgenomen door planten die koeien vervolgens weer kunnen eten en omzetten naar vlees en melk. Sommige mensen stellen dat bij een mondiaal gelijkblijvende veestapel de hoeveelheid methaan in de atmosfeer dus niet toeneemt.
Ook zij zullen erkennen dat indien de veehouderij minder methaan uitstoot, er minder methaan in de atmosfeer komt en de veehouderij daarmee bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering. Vermindering van de methaanuitstoot heeft dus zeker positieve impact. Bovendien heeft methaan in de periode dat het in de atmosfeer is een sterk opwarmend effect: 25 keer zoveel als CO2.
6. De veehouderij heeft al veel gereduceerd, waarom nu niet meer focus op andere sectoren (zoals de luchtvaart)?
7. Wordt er ook rekening gehouden met de vastlegging van CO2 door veehouderij?
8. Houden jullie ook rekening met andere thema’s zoals dierenwelzijn en biodiversiteit?
Begrippenlijst
Anaeroob: Een proces zonder lucht, of meer specifiek zonder zuurstof. Anaerobe processen kunnen plaats vinden, omdat er geen zuurstof aanwezig is.
Beweidingssysteem: Methode van beweiding. De term wordt vooral gebruikt bij het beweiden van melkkoeien.
Bezettingsgraad: Percentage dat aangeeft in hoeverre de capaciteit van een veestal wordt benut. De capaciteit van een stal blijkt uit het aantal ligplaatsen, voerplaatsen en de ruimte in de stal. Stallen kunnen bijvoorbeeld door wet- en regelgeving niet altijd voor 100% worden benut.
Bezinklaag: In mestopslagen wordt in de praktijk een bezinklaag gevormd. De bezinklaag bestaat uit zeer vaste harde delen uit de mest die op de bodem van de kelder of mestsilo liggen en door hun gewicht niet opgepompt worden.
Broeikasgassen: Gassen in de atmosfeer van de aarde (of een andere planeet) met het vermogen om warmtestraling te absorberen en geleidelijk in alle richtingen weer af te geven. Deze gassen zorgen ervoor dat de warmte van de zon wordt vastgehouden: het broeikaseffect. Zonder deze broeikasgassen is er geen leven op aarde mogelijk: de temperatuur zou gemiddeld -180C zijn. Naast koolstofdioxide (CO2) gaat het om lachgas (N2O, distikstofoxide), methaan (CH4) en de fluorhoudende gassen (F-gassen).
CO2-equivalenten: De uitstoot van de broeikasgassen wordt meestal uitgedrukt in CO2-equivalenten, afgekort CO2-eq. Dit is een rekeneenheid om de bijdrage van broeikasgassen aan het broeikaseffect onderling te kunnen vergelijken. Het is gebaseerd op het ‘Global Warming Potential’ (GWP): de mate waarin een gas bijdraagt aan het broeikaseffect.
Correlaties: Statistisch begrip voor de samenhang of het verband tussen twee verschijnselen, twee variabelen. Een hoge correlatie betekent dat beide verschijnselen relatief vaak samen voorkomen.
Digestaat: Vergiste biomassa, het restproduct van de biogasproductie. Digestaat bevat water, levende en dode organismen, mineralen en de niet-vergiste mestfractie.
DNA: Het DNA is een soort verzamelpakket van erfelijke informatie. Deze pakketten zijn opgebouwd uit afgebakende kleinere stukjes DNA die genen worden genoemd. Elk gen bevat de informatie voor de specifieke vorming van een eiwit. Zij geven erfelijke eigenschappen door, zoals de haar- en oogkleur. Bij melkkoeien is het DNA ook belangrijk voor bijvoorbeeld de hoeveelheid emissies en melkgift.
Emissies: Uitstoot. De term emissies wordt gebruikt voor de uitstoot van broeikasgassen, fijnstof en andere schadelijke stoffen
Enterisch methaan: Enterisch methaan is methaanemissie uit het dier. Het methaan wordt door bacteriën gevorm in het maag-darm kanaal bij het verteren van voer. De methaanemissie is per ras en zelfs per individueel dier verschillend.
FPCM: Voor vet- en eiwitgehalten gecorrigeerde melk. De hoeveelheid melk die een koe produceert wordt vaak omgerekend naar de hoeveelheid geproduceerde FPCM melk met 4% vet en 3,32% eiwit. FPCM wordt ook wel meetmelk genoemd.
Genotype: Het genotype is de verzameling eigenschappen van een individueel dier die is geërfd van de ouderdieren. De eigenschappen zijn dan genetisch bepaald.
Global Warming Potential (GWP): De mate waarin een broeikasgas bijdraagt aan het broeikaseffect. GWP is een relatieve maat. GWP geeft het vermogen tot het opwarmen van de aarde van een broeikasgas aan, vergeleken met koolstofdioxide, CO2. Oftewel, het opwarmingsvermogen in een periode van 100 jaar van 1 kg van het gas ten opzichte van 1 kg CO2. De GWP wordt vastgesteld door het internationale klimaatpanel van de Verenigde Naties (IPCC). De GWP van methaan is bijvoorbeeld vastgesteld op 25: de uitstoot van 1 kilogram methaan heeft evenveel effect als 25 kilogram CO2.
Integrale aanpak: Een allesomvattend aanpak waarbij naar het gehele veehouderijbedrijf wordt gekeken. Het gaat daarbij niet alleen om broeikasgassen, maar om alle facetten die belangrijk zijn voor het bedrijf, zoals inkomen, biodiversiteit, dierenwelzijn en overige emissies.
In vitro: Een methode waarbij in een reageerbuis of ander glaswerk dat in laboratorium wordt gebruikt, een proces wordt nagebootst. In onderzoek van WUR is bijvoorbeeld een mestmonster in een lab opgeslagen onder dezelfde omstandigheden als mest in mestsilo’s. Vervolgens is de methaanproductie in het lab (in vitro) gemeten.
Kurzrasen: Kurzrasen is het weiden van koeien op een vaste oppervlakte op zeer kort gras, met een grashoogte van minimaal 3 cm en maximaal 5 cm. Veehouders werken daarbij met een vast aantal percelen waar de koeien van het begin van het voorjaar tot het najaar op grazen.
Megaton CO2-equivalenten: De broeikasgasuitstoot wordt doorgaans uitgedrukt in megaton CO2-equivalenten (1 megaton = 1 miljoen ton = 1 miljard kilogram). CO2-equivalenten worden gebruikt om de invloed van de verschillende broeikasgassen te kunnen optellen. De omrekening is gebaseerd op het Global Warming Potential (GWP) – dat is de mate waarin een gas bijdraagt aan het broeikaseffect.
Mestparameters: Variabelen die bij mestsoorten kunnen verschillen, zoals organische stof, chemisch zuurstofverbruik, temperatuur, opslagtijd, zuurtegraad (pH).
Methanogene activiteit: De vorming van methaan door bepaalde micro-organismen. Methanogene activiteit of methanogenese treedt op wanneer biomassa door micro-organismen in zuurstofloze condities wordt afgebroken.
Microbioom: Alle bacteriën, schimmels, gisten en andere eencellige wezens in het maagdarmkanaal van dieren vormen samen ‘het microbioom’. In het onderzoek van WUR is gekeken naar het microbioom van melkkoeien.
Micro-organismen: Levende organismen die zo klein zijn dat ze niet met het blote oog te zien zijn. Bacteriën, gisten en schimmels zijn micro-organismen
MRIJ: Maas-Rijn-IJsselvee is de benaming van een rundveeras. Het MRIJ is een dubbeldoel ras: de MRIJ runderen hebben een goede melkproductie met een hoog eiwitgehalte, met daarnaast een prima vleesproductie.
Nationaal Klimaatakkoord: Een verzameling van maatregelen die het kabinet-Rutte III in juni 2019 aankondigde. Doel is de uitstoot van koolstofdioxide te verminderen en zo de Nederlandse bijdrage aan wereldwijde klimaatverandering te beperken. Meer dan 100 partijen (overheden, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties) hebben in 2019 gewerkt aan de maatregelen waarmee Nederland zijn CO2-uitstoot bijna halveert vergeleken met 1990.
Organische stof: Organische stof is biologisch materiaal. De organische stof zelf bevat relevante mineralen als stikstof, fosfor en zwavel, die na afbraak van de organische stof beschikbaar komen (mineraliseren). De toevoer van organisch materiaal aan de bodem stimuleert het bodemleven en kan de bodemweerbaarheid verhogen.
Parameters: Variabelen. Een voorbeeld van een voerparameter is bijvoorbeeld het eiwitgehalte in het rantsoen van koeien.
Referentiemetingen: Controlemetingen uitgevoerd conform standaard meetmethoden.
Rentabiliteit: De mate waarin iets winstgevend is.
Roterend standweiden: Het roterend-standweide-systeem is een systeem waarbij de koeien afwisselend op enkele percelen lopen. Het is een variant van het standweiden-systeem, waarbij de koeien de hele tijd op hetzelfde perceel lopen.
Rosé(kalverbedrijven): Dit zijn kalveren die worden gehouden voor de vleesproductie. De kalveren krijgen melk en ruwvoer. Het rantsoen maakt dat het vlees van de kalveren een wat rossige kleur heeft vergeleken met kalveren die alleen melk krijgen.
Significant: betekenisvol. Het is dan aannemelijk dat een verband tussen twee parameters niet op toeval berust. Met behulp van statistiek kunnen significante verbanden worden aangetoond.
Ventilatiedebiet: Luchtverversing in de stal.
Voeradditieven: Toevoegmiddel in het voer van dieren. Een additief wordt (meestal in kleine) hoeveelheid toegevoegd aan het voer om een bepaald effect te bereiken. Bepaalde voeradditieven kunnen voor reductie van emissies zorgen.
Vluchtige vetzuren: De vluchtige vetzuren azijnzuur, boterzuur en propionzuur worden gevormd in de pens van runderen. Boterzuur en azijnzuur worden gebruikt bij de vorming van het melkvet. Propionzuur wordt gebruikt bij de vorming van melklactose en werkt hierdoor melkproductie verhogend.